Toen eind vorig jaar bij uitgeverij Wereldbibliotheek het lijvige schotschrift Against English verscheen had men vast niet met vooruitziende blik deze nieuwe PLUK in gedachten, waarin vijf van de acht bijdragen uit het Engelse taalgebied komen. Maar de auteurs van genoemde hartenkreet (ze willen dat we de meedogenloze opmars van het Engels in onze taal stuiten en voor inspiratie ook eens in andere dan de Angelsaksische culturen rondkijken) kunnen gerust zijn. Wij vertalen alles naar goed Nederlands, en sluipwoordjes worden er rücksichtslos (!) uitgewied. En dat we ditmaal meer uit het Engels vertaalde bijdragen hebben dan anders is zuiver toeval. We kijken naar wat er binnenkomt en selecteren op kwaliteit.
En die is al meteen volop aanwezig in een bekroond verhaal van Lynda Clark over een jongen die een huiselijk probleempje heeft, namelijk dat zijn moeder te pas en te onpas in een dier verandert. Letterlijk. Welk dier is niet te voorspellen. Dat de kinderbescherming zou ingrijpen was een kwestie van tijd. Maar loste dat iets op?
In de tweede bijdrage maken we kennis met Rachel Lyon, eveneens een nieuwe schrijfster die aandacht verdient. In dit intrigerende fragment uit haar debuutroman vertelt een fotografe in korte, rake zinnen over hoe haar carrière begon. Als die van de eerste de beste armoedzaaier, maar wel een armoedzaaier met een camera. En gaandeweg blijken dan toeval, talent en trauma nog maar moeilijk uit elkaar te houden.
We vergaderen dezer dagen even niet fysiek, maar iedereen kent het gevoel van even afgeleid worden tijdens een werkbijeenkomst, bijvoorbeeld door dat licht opbollende gordijn achter in het vertrek. Zijn het gewoon de plooien of staat er iemand achter? In het verhaal van de Japanse Yukiko Motoya wordt even afgeleid worden geleidelijk serieus afgeleid worden, en vervolgens obsessief afgeleid worden. De verteller wordt weer kind, de vergadering ontgaat haar uiteindelijk vrijwel geheel. Het is prachtig uitgewerkt.
In het hart van deze PLUK vinden we vijf tactiele gedichten van de Israëlische Marcela Shulak, die ze overigens in het Engels schreef. Het laatste, ‘Een olijf, een brief’, is onderdeel van een interessant project, waarbij zij de getuigenissen van joden voor de Portugese inquisitie als bronnenmateriaal gebruikte voor gedichten.
We kennen de nodige witte Zuid-Afrikaanse schrijvers, maar hoeveel zwarte kunnen we uit ons hoofd opnoemen? De jonge Magogodi oaMphela Makhene mag daarbij. Uit haar verhaal ‘Het virus’ presenteren we een flink fragment. Interessant aan deze vertaling is de wisselwerking tussen de brontaal Engels, het (begrijpen we) door de personages gesproken Afrikaans, en de doeltaal Nederlands. Omdat wij sommige Afrikaanse woorden kunnen verstaan hebben die voor ons een minder vervreemdend effect dan ze in het Engels hebben. Ze brengen deze mensen voor ons juist dichterbij, terwijl we ons er toch van bewust zijn dat de taal anders is. Het mooiste voorbeeld in dezen is het woord kerel, dat door de vertaalster cursief is gezet om aan te geven dat het om het Afrikaanse begrip kerel gaat en niet het Nederlandse. Een leuke, doordachte oplossing.
De Spaanse laatbloeier Javier Quevedo Arcos begint zijn verhaal met de mededeling dat hij ooit verliefd was op een vrouw zonder hoofd. Kan gebeuren, zou je denken, maar daarmee zijn we er niet. ‘De liefde voor een vrouw zonder hoofd is een intense, maar ook luchtige ervaring,’ schrijft hij. In een hilarisch en tegelijkertijd verontrustend verhaal blijkt een hoofd toch niet geheel onmisbaar. In de lacune wordt op creatieve wijze voorzien. Maar geheel bevredigend?
We naderen het einde. Alle honken staan nu vol en het wachten is alleen nog op iemand die ons met een overtuigende klap laat binnenkomen. Die iemand is Ray Kinsella, wiens honkbalroman Shoeless Joe (1982) in Noord-Amerika een klassieker is. In het vertaalde fragment brengen we een onaangekondigd bezoek aan de mensenschuwe schrijver J.D. Salinger. Wat dat met honkbal te maken heeft? Lees maar.
De redactie