U heeft PLUK #10 in handen. Nadat het idee voor een tijdschrift met proeven van bekwaamheid van beginnende vertalers jaren had gesudderd, was het in december 2016, onder meer dankzij de vrijgevigheid van Elly Schippers, eindelijk zo ver dat het eerste nummer kon verschijnen. Inmiddels weten we niet meer van ophouden.
Over hoe het de vele ‘nieuwe vertalers’ uit deze eerste bijna vijf jaar is vergaan zullen we in een volgend nummer berichten. Sommigen zijn ondertussen niet zo nieuw meer en hebben al een aardige staat van dienst opgebouwd. Dat geldt niet voor iedereen die onze bladzijden heeft gesierd, maar dat mochten we ook niet verwachten. Met elke vertaler die we een beetje op weg hebben kunnen helpen zijn we heel blij.
In PLUK #10 staan niet toevallig tien bijdragen, waaronder als bonus ons langste fragment ooit: ‘Het verhoor’.
De openingsvertaling is uit het Frans. De Canadese debutante Virginie DeChamplain (1994) schrijft in korte, geladen zinnen. Je voelt de neiging er een potlood bij te pakken om er her en der eentje te onderstrepen. Dat deze schrijfster furore gaat maken is geen al te gewaagde voorspelling.
Zij wordt gevolgd door het aangekondigde langste stuk ooit, een verhaal van de Britse Elisabeth Russell Taylor (1930-2020). Het beschrijft het verhoor van een getuige voor de rechtbank. Daar kun en wil je eigenlijk niets van missen, en al helemaal niet als er sprake is van een Ionesco-achtige sfeer waarin met ijzeren logica stap voor stap een steeds absurder wordende situatie wordt geschetst.
Het derde stuk komt uit een taal die we niet eerder in de inbox mochten begroeten, het Farsi. In twee elegant vertaalde fragmenten uit de bekroonde roman Nachtelijke symfonie voor slagwerkorkest van Reza Ghassemi (1949) lezen we eerst over een surrealistische, postume ondervraging, waarop een flashback volgt naar een incident in een Parijse flat waarbij een doorgedraaide bewoner om onduidelijke redenen met een mes loopt te zwaaien, maar op de een of andere manier alles toch één groot toneelstuk lijkt.
Van de Chileense Nona Fernández (1971) zes stukken uit de roman Space Invaders. Tijdens de dictatuur van Pinochet verdwijnt een meisje spoorloos uit de klas van een braaf-katholieke school. Over haar lot weten we verder niets, maar hoe leeft ze voort in de herinneringen, fantasieën, dromen en nachtmerries van de anderen uit de klas?
‘Onder de kersenbomen liggen lijken begraven. Geloof me maar. Hoe anders kunnen de bloesems zo prachtig bloeien?’ Zo begint het korte verhaal van de Japanse meester Motojirō Kajii (1901-1932). Het is tegelijk een verklaring en een samenvatting van wat er volgt.
Shena Mackay (1948) is een van de vele Britse schrijvers die al decennialang aan de weg timmeren zonder dat wij er iets van merken. In het verhaal ‘Radio Zeekoet’ zijn we in een Engels badplaatsje waar de wel heel erg amateuristische zendamateur Dolly vanuit een stacaravan nostalgisch getinte radio-uitzendingen verzorgt. Het weerstation (want in een badplaats is het belangrijk hoe laat en hoe lang het gaat regenen) is het kooitje van Joey, de grasparkiet.
We vervolgen met de Argentijnse Camila Sosa Villada (1982). Zij is transgender en dat speelt een onmiskenbare rol in haar werk. In dit geval hebben we te maken met een opgejaagde groep travestieten die in een park en een pension proberen een veilige gemeenschap te creëren.
De tweede Japanse bijdrage is van Emi Yagi (1988), die besluit dat je het voor jezelf een stuk gemakkelijker kunt maken op je werk als je vertelt dat je zwanger bent. Of je het nou bent of niet.
Tot slot een substantieel fragment uit De hond die weg was van de Australische Michelle de Kretser (1957), die opvalt door haar precieze beschrijvingen en scherpe oor voor dialoog. Zij mist niks. Zorg dat u dat ook niet doet. Veel leesplezier.